Fioretti College Veghel

Herhaling H1&2 Kader

Dit vak gaat over de behoeften die mensen hebben en over keuzes om hun behoefte te vervullen
A
Economie
B
Primaire behoeften
C
Secundaire behoeften
D
Overige behoeften
1 / 30
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Dit vak gaat over de behoeften die mensen hebben en over keuzes om hun behoefte te vervullen
A
Economie
B
Primaire behoeften
C
Secundaire behoeften
D
Overige behoeften

Slide 1 - Quiz

Een brood is een voorbeeld van een ... behoeften

Slide 2 - Open question

Welke van de onderstaande behoefte is primair? (meerdere antwoorden zijn goed)
A
Woonruimte
B
Drinkwater
C
Kleren
D
Telefoon

Slide 3 - Quiz

Om je behoeften te voorzien heb je middelen nodig. De belangrijkste zijn.
A
Tijd & Goederen
B
Goederen & schaars
C
Tijd & Geld
D
Schaars & Geld

Slide 4 - Quiz

Als je niet al je behoeften kunt voorzien moet je ....
A
Keuzes maken
B
Geld verdienen
C
Welvarend zijn
D
Prioriteiten stellen

Slide 5 - Quiz

Hoe goed je je behoeften kunt vervullen noem je:

Slide 6 - Open question

Wat valt onder je koopgedrag?
A
Waarom je koopt
B
Hoe laat je iets koopt
C
Wat je koopt

Slide 7 - Quiz

De marketingmix bestaat uit hoeveel P's
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 8 - Quiz

A - merk
B - merk
Huismerk

Slide 9 - Drag question

Sleep de reclames naar het juiste begrip
commerciële reclame

Ideële reclame

Slide 10 - Drag question

                                     Marketingmix
Prijsbeleid
Plaatsbeleid

Productbeleid
Promotiebeleid

presentatiebeleid

personeelsbeleid
De winkelier verkoopt ook sportrugzakken
De sportwinkel in het centrum 
Een poster in een kledingwinkel 
Een winkelier verkoopt sommige rugzakken met korting
De winkel ziet er netjes uit. 
Alle producten staan overzichtelijk in de schappen
Alle werknemers van het bedrijf hebben dezelfde werkkleding aan. Dan zijn ze duidelijk herkenbaar voor de klanten

Slide 11 - Drag question

REKENEN: Jan verdient €8.- per week. hoeveel verdient hij omgerekend per maand? (rond af op een heel getal!)

Slide 12 - Open question

Rekenvraag: Hoeveel is 40% van 120
A
40
B
48
C
52
D
60

Slide 13 - Quiz

Boodschappen doen valt onder:
A
Incidentele uitgaven
B
Vaste lasten
C
Huishoudelijke uitgaven

Slide 14 - Quiz

Rekenen: Yante wil nieuwe schoenen kopen voor €72. Ze wil de schoenen kopen over 6 weken. hoeveel moet je per week. reserveren?

Slide 15 - Open question

In een begroting staan je
A
Inkomsten
B
Uitgaven
C
Inkomsten en Uitgaven
D
Vaste lasten

Slide 16 - Quiz

gratis koffie of thee op haar werk;
Rente op haar spaarrekening
loon voor het werken in de tuin
Het inkomen van Joyce bestaat uit drie soorten sleep de goede inkomens vorm er achter.
loon in natura
loon uit bezit
loon uit arbeid

Slide 17 - Drag question

Bij een stijging of daling gebruiken altijd de volgende formule
A
(Oud-Nieuw): Nieuw x 100
B
(nieuw - oud):nieuw x 100
C
(Nieuw - Oud) : Oud x 100

Slide 18 - Quiz

Door inflatie wordt je geld
A
Meer waard
B
Minder waard
C
Even veel waard

Slide 19 - Quiz

voor wie is de consumentenbond
A
de winkelier
B
de consument
C
een onderzoeksbureau
D
de fabrikant

Slide 20 - Quiz

Wat is een groot verschil tussen de consumentenbond en de ACM?
A
hun macht en rechten
B
niks, er is geen verschil
C
de bond adviseert en de ACM controleert.

Slide 21 - Quiz

hoe heet het als je met een grote groep consumenten gezamenlijk optreed ?
A
opteden
B
koopkracht
C
opstand
D
consumer power

Slide 22 - Quiz

consumentenorganisaties
keurmerk

consumerpower

Slide 23 - Drag question

Je hebt recht op garantie wanneer......
A
... binnen een bepaalde tijd er is mis is met je product
B
... jij met opzet op je telefoonscherm springt en hij kapot gaat
C
... je garant wilt wilt staan voor €200,-
D
... je uitgekeken bent op je product en je een nieuwe wilt

Slide 24 - Quiz

Wanneer geldt de colportagewet niet?
A
Verkoop aan de deur
B
Verkoopdemonstratie
C
Gekocht op internet
D
Thuisverkoop

Slide 25 - Quiz

Sleep naar het juiste vak
Gebruiksgoederen
Verbruiksgoederen

Slide 26 - Drag question

Productie levert milieuschade op. Wat is waar over milieuschade?
A
Milieuschade is direct merkbaar.
B
Herstellen is onmogelijk.
C
Milieuschade is niet direct merkbaar.
D
dat kun je verzekeren

Slide 27 - Quiz

Produceren en milieuvervuiling
Welke vorm van milieuvervuiling herken je?
Maak de juiste combinaties.

Bij een vrachtwagentransport komen veel uitlaatgassen vrij.
Op de vuilstortplaats zijn enkele lekkende tonnen met een gevaarlijke vloeistof gedumpt.
De afvalstoffen zijn in de rivier geloosd.
Luchtvervuiling
Bodemvervuiling
Watervervuiling

Slide 28 - Drag question

Wat zijn geen maatschappelijke kosten?
A
Geluidscherm langs de snelweg
B
Het water uit de riolering schoonmaken
C
Afval sorteren
D
Longziektes die ontstaan door de vuile lucht

Slide 29 - Quiz

Wat is recycling?
A
Geen nieuwe producten kopen
B
Producten langer gebruiken dan normaal is
C
Het maken van nieuwe producten uit afval.
D
Voetafdruk vergroten

Slide 30 - Quiz